Texel om de zuid

Artikel uit Trouw, 29 juni 2006

De zuidpunt van Texel heeft een bewogen geschiedenis. Het plaatsje Den Hoorn heeft niet altijd op die plek gelegen. Er was ooit een ouder Den Horn, een stuk zuidelijker. Dit handelsdorp lag in de veertiende eeuw op een landtong aan het Marsdiep bij de toegang tot de Zuiderzee.

door Henk van Halm

De polders de Naal en de Kuil direct ten zuiden van Den Hoorn waren eens stroombeddingen van het Marsdiep, later inhammen van de Waddenzee, zoals de Mok dat nu is. De Naal verzandde en werd in 1378 ingedijkt. De Kuil, tot ongeveer 1390 een zeegat, maar verzand bij de verheling van een noorderhaaksbank, was lange tijd een belangrijke baai bij de ingang van de Zuiderzee, waar bij stormweer de koggeschepen van de Hanzesteden schuilden.

Tussen die beide baaien lagen de Kuuldernollen als een landtong van duinen, die nu tot lage bulten zijn afgesleten. Toen het Marsdiep omstreeks 1290 een bruikbare zeeweg naar de Zuiderzee werd, vestigden handelslieden en vissers zich op de duintjes van Klemmat of Klimmat, een oostelijke voortzetting van de Kuuldernollen.

Door zeerovers verwoest

Dit dorp Den Horn (Oude Hoorn) op de oever van de Kuil werd in 1398 tijdens de Hollands-Friese oorlog verwoest door zeerovers die een verbond met de Friezen hadden gesloten. De overlevenden trokken zich terug naar het klif ten noorden van Den Horn, waar het tegenwoordige dorp Den Hoorn ontstond. Voordien heette die keileembult uit de voorlaatste ijstijd het Clijf. Die voor de zee veilige heuvel werd al eeuwen voor onze jaartelling bewoond.

Nu nog zijn de Klimmerduintjes, waar Den Horn gelegen heeft, als lichte verhogingen te zien aan de Stolpweg, in een paardenwei met drinkpoelen, waar in lente en voorzomer waterranonkel bloeit. Het water weerspiegelt de hemel, een rond blauw oog in het groen. Er vlakbij ligt het Rezieneweid, een vierkante schapenwei. De naam duidt op handel in zuidvruchten. Waarschijnlijk werden hier goederen van grote schepen overgeladen in kleinere, die met minder gevaar over de ondiepten van de Zuiderzee konden varen.

Watermolen en schapenboet

Het fietspad langs Oude Hoorn komt uit op de Watermolenweg, die van Den Hoorn naar de pont voert. Links ligt het fundament van de vroegere watermolen. Mooier is de schapenboet rechts, door boer Kees Kikkert gebouwd van juthout. Kauwen zitten op het dak en kippen scharrelen rond in de droge sloot. Echte scharrelkippen, die voor een deel hun eigen kostje zoeken tussen de vlieren en brandnetels aan de Watermolenweg.

In de nok van de boerderij De Kroontjes brachten torenvalken twee jongen groot. Veel fietsers stapten af om de jonge valken te zien. De torenvalken jagen op de noordse woelmuizen die in groten getale vertoeven in de graslanden. De noordse woelmuis, een herinnering aan de laatste ijstijd, komt ook elders in Nederland voor, maar moet daar concurreren met de op Texel ontbrekende veldmuis.

Bij de boerderij rijdt boer Kikkert me tegemoet. In zijn aanhanger heeft hij ketels met graan, waar de klanders uit kruipen. Zwarte snuittorretjes, die hun eitjes leggen in graanvoorraden. ,,Die kon ik haast voor niets meenemen.'' Vind je het gek: zo'n geïnfecteerde partij steekt al snel de hele voorraad aan. ,,De kippen zijn er gek op.''

Zout als de zee

Op het land van Kikkert zijn putters bezig in de pluizende distels. De bonte distelvinken -net vlinders, met geel en wit op de vleugels, opvallend rood en wit op de kop- plukharen in het pluis op zoek naar zaadjes.

Watersnippen, een groenpootruiter en een dertig oeverlopers vliegen op van de slikranden van de ondiepe plassen. Op de oever kleuren zeekraal en schorrenkruid rood. Aan de slootjes bloeit met lichtlila herfstasterbloemen de zulte, in het water Engels slijkgras, dat zich de afgelopen zomer flink heeft uitgebreid. Het is de enige binnendijkse groeiplaats die ik ken van dit gras, dat sinds 1924 wordt uitgeplant in de Waddenzee om aanslibbing te bevorderen.

,,Het water is hier even zout als in de Mok'', zegt Kikkert. Om dat te demonstreren tilt hij een paal uit het water, waarop drie vuilroze klodders zitten: zeeanjelieren.

Geknield in het natte gras op de oever turen we in het water. Steurgarnalen zwemmen onder de wal, langsprietkreeftjes en zeepissebedden kruisen onder de waterspiegel. Op de slikbodem scharrelt een grote strandkrab, een aartsvader, tussen de zeepierhoopjes.

Tegen de paalworm

Natuurboer Kikkert is ook jutter. Van juthout maakt hij hekken. Bij de schuur van Tinus bij het licht aan het Molwerk staat een voormalige zeeweringpaal, eeuwen geleden tegen de paalworm beslagen met ijzeren wormnagels. De grote platte spijkerkoppen waren aaneengeroest tot een ijzeren huid, die hier en daar nog resteert op de sterk verweerde hekkenpaal. In de overgebleven gaatjes zitten nog roestige nagelresten.

Dorsman bericht dat in 1731 bijna alle palen van onze zeeweringen zo door paalworm waren aangetast dat ze moesten worden vervangen. Stormen vielen samen met de beruchte paalwormepidemie van 1732. Toen besefte men dat de traditionele verdediging met palen tegen de zee niet voldeed. Men ging ertoe over een aarden talud op te werpen aan de zeezijde van dijken en dit talud te beleggen met keien, aanvankelijk uit de pleistocene formatie van Texel zelf.

Een rekest van de dijkgraaf, burgemeesters en heemraden van Texel aan de Staten van Holland uit 1735 meldt dat de Texelse zeedijken 'door de bedroefde besoeking van de zeeworm soodanig van paalen ontbloot sijn dat buiten extraordinaris hulp der supplianten het eiland in het grootste gevaar is van geïnundeert te worden'. Die kreet om hulp vond niet meteen gehoor, schrijft Schoorl, want in de jaren erna werd hetzelfde verzoek met eendere bewoordingen meermalen herhaald.