Dit artikel werd geschreven door Rein Stam en gepubliceerd op Texel Plaza in 2006


De geschiedenis van Hors en Spanjaardsgat

 
Een andere naam voor hors is horst. Dit is een in zee liggende zandplaat die bij vloed bijna geheel onder water komt te liggen. De bekendste hors op Texel is De Hors, gelegen aan de uiterste zuidwestelijke punt. Het is een enorme uitgestrekte zandvlakte die grenst aan het Marsdiep en het Molengat, de vaargeul bij Noorderhaaks.
 
Tot 1700 liep de zuidelijke vaarroute om Texel door het Spanjaardsgat. Deze druk bevaren zeearm liep ter hoogte van de huidige Mokbaai en westelijk van het Loodsmansduin, zoals dat duin er nog ligt. Ten westen van het Spanjaardsgat lag een zandplaat De Hors genaamd, die in 1749 verheelde met (= aangroeide aan) Texel. Deze verheling leverde een enorme gebiedsuitbreiding op voor het eiland Texel.
 
In geschriften uit 1757 spreken de Amsterdamse burgemeesters hun verontrusting uit over de nieuw ontstane enorme zandbank. Zij eisten uitleg van de loodsen uit Den Hoorn, die antwoordden dat de zandbank sinds 1738 zeer sterk in omvang toenam. De Horst lag “gemeen” met het Texelse strand voor het Loodsmansduin, slechts bij hoog water liep de plaat onder water. De Hors had ook voordelen volgens de loodsen, want aan de oostkant van de Hors was een gunstige ankerplaats ontstaan.Zelfs zeer grote schepen konden daar voor anker gaan en zo gunstige wind afwachten.
 
De nieuw ontstane ankerplaats werd al snel De Kom of Rede van de Mok genoemd. Schippers waren tot dan niet op de hoogte van die beschutte plek, maar gingen er snel dankbaar gebruik van maken. Reders en schippers ondertekenden zelfs een gemeenschappelijke verklaring over de veiligheid van de nieuwe ankerplaats. De gemeenschappelijke verklaring die de reders ondertekenden over de veiligheid van de Rede van de Mok was belangrijk. In de schadeverzekeringscontracten van de Amsterdamse assuradeuren stond de Mok in die tijd niet als ankerplaats genoemd.
 
Dat was van belang want bij averij op een niet genoemde plek werd niet uitbetaald. In de in 1755 ondertekende verklaring stond dat de schepen “beschut door de Horst veiliger lagen dan op het IJ voor Amsterdam”. Gecommitteerde Raden adviseerden toen om de Rede van de Mok zo goed als mogelijk in stand te houden als ankerplaats. Voor de hoge heren in Hoorn en Amsterdam was dat van het allergrootste belang. De geleerde mannen verwachtten dat de Hors hoger zou worden en dat door de westenwinden zand in de Mok zou waaien.
 
Op advies van de Texelse loodsen werd een dijk van bossen stro en rijshout aangelegd. Deze stuifdijk begon bij de Kaap (tussen de huidige palen 11 en 12) en liep door tot aan de zuidelijkste punt van de Hors. In 1759 begon men met de aanleg en sneller dan verwacht ontstond een duinenrij. Door het planten van helm trachtte men het zand vast te houden maar binnen 20 jaar was er zeer veel zand in de Mok gewaaid.
 
De beste ankergronden waren daardoor onbruikbaar geworden en na verloop van tijd was de stuifdijk niet meer te herkennen. Alle duinen ten westen van het Grote Vlak, ten zuiden van Loodsmansduin en de Kuil zijn ontstaan na het leggen van de stuifdijk. De loodsen van Den Hoorn hadden zich met het geven van het advies tot aanleg van de dijk een zeer slechte dienst bewezen. Het verliezen van een belangrijke ankerplaats kostte ook hen de nodige inkomsten.
 
Het Spanjaardsgat was in de 16e, 17e en begin 18e eeuw de belangrijkste doorgang voor de scheepvaart naar de Noordzee. Het was een diepe doorgang ten westen van het Marsdiep in noordwestelijke richting. Na de grote doorbraak in 1170 kwam Texel los van het vasteland van Noord-Holland en ontstonden het Marsdiep en Spanjaardsgat. Door verheling van de kust met zandbanken verliep de loop van het Spanjaardsgat.
 
In 1523 stak het Spanjaardsgat recht in zee in noordwestelijke richting maar in 1681 was het in noordoostelijke richting afgebogen en lag het evenwijdig aan de kust. Omstreeks 1720 werd het gat steeds ondieper en konden zelfs de voor die tijd grote vissersschepen er niet meer doorvaren. In 1732 was er nog een smalle en onbevaarbare geul langs de kust over, totdat het Spanjaardsgat rond 1738 geheel verdween. Toen was er echter al weer een nieuw zeegat ontstaan, die Texelaars “de Slenck” of ook wel “het Nieuwe Gat” noemden .
 
Dit zeegat stak recht in zee op dezelfde plek waar 100 jaar eerder het Spanjaardsgat lag. De overblijfselen van het Spanjaardsgat na de verheling met de Texelse kust kunnen we nog altijd terugvinden in het landschap. We kennen het nu als de duinvallei de Geul en als een ruime baai, de Mokbaai.
 
Naast het Spanjaardsgat konden de zeeschepen na het afwachten van gunstige wind de zee op meerdere wijzen bereiken. Vanaf de Koopvaarders- of Moskovische Rede (de Texelse Rede) trokken zij richting Noordzee via het Landsdiep en de Slenk. Tussen Landsdiep en Slenk lag de zandplaat van de Zuiderhaaks en tussen Slenk en Spanjaardsgat lag de grote Keizersplaat. Texelaars beklommen in die tijd het Loodsmansduin om de scheepvaart te bekijken.
 
Het Spanjaardsgat heeft nog een belangrijke rol gespeeld aan het begin van de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667). Een deel van de toen zeer machtige Hollandse vloot lag op de Texelse Rede te wachten op gunstige wind om uit te varen. Zij zouden zich in open zee verenigen met de vloot die nog voor Vlissingen lag. De uitgekookte Engelsen blokkeerden echter de uitgang van het Marsdiep en de Hollandse kapiteins durfden niet uit te varen. Raadspensionaris Johan de Witt kwam uit Den Haag over en gaf het dringende advies om via het Spanjaardsgat zee te kiezen. Dit werd afgeraden door kapiteins en loodsen vanwege de verzanding van het Gat. De Witt voerde zelf met een klein bootje dieptemetingen uit en toonde aan dat de oorlogsschepen wel door het Gat konden.
 
Op de avond van 16 augustus 1665 voer de gehele imposante vloot uit, geholpen door zestien verlichte Texelse vissersschepen. Deze lagen aan weerszijden van het Spanjaardsgat opgesteld om bij te lichten. Met de hulp van de Texelaars, die exact de juiste vaargeul aangaven, koos men zee. De Witt zelf loodste de twee grootste schepen als eerste door het Gat om de weifelaars, die er toch nog waren, te overtuigen.
 
Uit respect voor De Witt’s bekwame optreden werd later voorgesteld het Spanjaardsgat “Heer De Witt’s Diep” te noemen. Zeven jaar later vielen de gebroeders De Witt echter in ongenade en zij werden genadeloos gelyncht in ’s Gravenhage. Het stadhouderloze tijdperk was ten einde en Holland kreeg weer een Oranje als baas. Het Spanjaardsgat bleef zo heten en voor De Witt restte slechts, eeuwen later, een naar hem genoemde straat in Oudeschild.