Dit artikel werd geschreven door Rein Stam en gepubliceerd op Texel Plaza in 2005.
 

De geschiedenis van Den Horn/Oude Hoorn

 
In 1290 verheelde de eerste Noorderhaaksbank zich met Texel en werd de zeegeul onder het Clijf aan de westkant afgesneden.Er bleven twee inhammen over: de ene was den Souten Andeel die al snel verlandde, de andere lag pal voor de Noordzeekust.
 
Bij deze laatste inham ontstond het dorpje Bor Camer. Door het verlanden van de eerste inham lag het Clijf niet langer aan zee en trok een deel van de aldaar wonende zeelui weg. Zij vertrokken naar de lage duintjes aan de zuidkant van Den Andel. Op de oostelijke punt van die landtong ontstond een dorpje.
 
Dat was Den Horn. Een horn is een landtong aan drie zijden door zee omgeven. Tussen 1290 en 1300 werd dit dorpje bewoond en ontpopte zich tot een belangrijk oord voor zeelui en handelaren. Het lag namelijk aan de ingang van wat zich ontwikkelde tot de belangrijkste waterweg van het noorden: het Marsdiep. Met de ontsluiting naar de Zuiderzee werd Den Horn een bloeiende plaats. Het dorp werd de aanlegplaats voor het veer bij de huidige Veerkoog. Dat veer moest men gebruiken om over de Andel in het Clijf en De Westen te komen. Ook lag hier het veer voor de “overkant”. Eigenlijk is Teso met als huidige standplaats Den Hoorn dus ongeveer teruggekeerd naar de oorspronkelijke “roots”. Den Horn was tevens de thuishaven van de locale loodsen, een bedrijfstak die zich nog eeuwenlang in deze streek zou handhaven.
 
Door de ontsluiting van het Marsdiep en de doorgang naar de Zuiderzee werd Den Horn een belangrijke handelsplaats op die route. Het werd ook een overslagplaats voor de lading van grote zeeschepen naar kleinere. Het is nu moeilijk voor te stellen dat Oude Hoorn vroeger, ten zuidoosten van het huidige Den Hoorn, direct aan zee lag.
 
Het was aan het eind van de 13e en de gehele 14e eeuw een bloeiende havenplaats. Het was veerhaven, thuishaven voor loodsen, handelsplaats en overslagplaats van zeeschepen naar de kleinere binnenvaart. Die kleinere binnenvaartschepen gingen via het Marsdiep de Zuiderzee op en deden alle in die tijd welvarende havens aan. Als overslagplaats gebruikte men wellicht een plek die we nu nog kennen onder de veldnaam ‘Rezieneweid’ (Rozijnenweide). Dit perceeltje ligt westelijk van de verbindingsweg tussen Den Hoorn en ’t Horntje. Het landje ontleent zijn naam waarschijnlijk nog aan de tijd van Den Horn, toen het een overslagplaats was voor o.a. zuidvruchten.
 
Uit scheepslaadbrieven uit die tijd weten we nog wat de schepen toen zoal vervoerden. Haring uit Zweden, stokvis uit Noorwegen, hout en huiden uit Rusland. Op de heenreis werden vaak zuidvruchten meegenomen. Dat er op de Rezieneweid dus regelmatig o.a. rozijnen lagen, heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de naam zo is blijven hangen.
 
Den Horn bleef tot het eind van de 14e eeuw een bloeiende plaats, die in het toenmalige noorden van Holland grote betekenis had.
 
Rond 1399 kwam er echter een onverwacht ruw einde aan het bestaan van Oude Hoorn. Tijdens de Hollands-Friese Oorlog (1345 tot 1422) werd de plaats, die de kant van de Hollanders had gekozen, aangevallen. Zeerovers uit de Oostzee die op de hand waren van de Friezen, de zgn. Likkedelers, vielen de plaats aan en verwoestten alles. De overlevenden trokken zich terug op het Clijf en stichtten er het huidige Den Hoorn.